Richtlijnen gebruikelijk loon

De hoogte van het gebruikelijk loon is altijd een punt van aandacht. Hieronder volgen de richtlijnen voor het bepalen van de hoogte van het gebruikelijk loon.
1. Het gebruikelijk loon bedraagt per kalenderjaar ten minste € 44.000. Het betreft hier echter slechts een bewijsregel. Kan de DGA aannemelijk maken dat een lager salaris gebruikelijk is, dan mag worden uitgegaan van het lagere salaris. Dat kan zich onder andere voordoen in de volgende gevallen:
• Passieve vennootschappen (zoals beleggings- pensioen- en lijfrentevennootschappen);
• Deeltijdfuncties;
• Arbeidsverhoudingen die maar een deel van het jaar hebben bestaan;
• Vennootschappen die in een structurele verliessituatie verkeren.

 

2. De fiscus daarentegen kan aannemelijk maken dat voor een soortgelijke dienstbetrekking een hoger salaris gebruikelijk is. De Belastingdienst wil deze bewijsregel nog wel eens vergeten, door het salaris op een hoger bedrag te stellen en daarbij tevens een boete op te leggen. Het opleggen van een boete miskent dat het initiatief voor een hogere salaris bij de Belastingdienst ligt.

 

3. Er geldt een doelmatigheidsmarge van 30%, met daarbij het genoemde normbedrag van € 44.000 als ondergrens. De doelmatigheidsmarge wordt om budgettaire redenen overigens met ingang van 1 januari 2015 verlaagd. Op dit moment is nog niet duidelijk hoeveel.

 

4. Het gebruikelijk loon bedraagt minimaal het loon van de meestverdienende werknemer.

 

5. Bedraagt het gebruikelijk loon ten hoogste € 5.000 dan hoeft in het geheel geen gebruikelijk loon te worden aangeven. Daarbij moet worden gekeken naar de arbeid voor alle tot het concern behorende lichamen. Deze bepaling is met name relevant voor beleggings- pensioen- en lijfrentevennootschappen.

 

Afroommethode

De afroommethode wordt door de Belastingdienst vooral gebruikt om het gebruikelijk loon van de vrije beroepsbeoefenaar – zoals notarissen, advocaten, accountants, belastingadviseurs, artsen- vast te stellen.